Bij een vriendin ging ik na afloop van een gezamenlijke wandeling even naar het toilet. Ik werd begroet door een zacht aanzwellend geluid van fluitende vogeltjes. Het kwam uit een vogelhuisje met bewegingsmelder dat op het planchet stond. Ik werd er helemaal vrolijk van. De winkel in de binnenstad waar ze het had gekocht had er gelukkig nog een en ik installeerde zo een paar dagen later mijn eigen vogelhuisje ook in mijn toilet. De weken daarna ontbrandde een strijd tussen mij en enkele huisgenoten. Mijn man hield zich wijselijk afzijdig, maar mijn twee zonen vonden het helemaal niets. “Kan die herrie niet af” vroeg mijn oudste zoon met klem. Ik wees hem bij wijze van compromis op het uitknopje met als gevolg dat mijn vogeltjes het zelden meer deden. Beide zonen zijn nogal prikkelgevoelig en op het toilet hechtten ze kennelijk aan de stilte. Na een paar weken gaf ik toe. Het vogelhuisje zette ik op mijn kamertje op zolder. Het kleinste kamertje in huis (op het toilet na uiteraard), maar ik heb niet meer nodig dan een tafel, papier en potloden en dat past er allemaal in.
Vrij
Daar staat het huisje nu nog steeds. En ik word er nog steeds vrolijk van. Zodra ik binnenkom gaan de vogeltjes zingen. Als ik er dan zit te tekenen zijn ze stil. Maar zodra ik me opricht en mijn tekening even van een afstandje bekijk zingen ze voor me gedurende twee minuten. Als ik mijn ogen dichtdoe waan ik me even in een weids bos op een open plekje waar de zon door de bomen schijnt. In dat hele kleine zolderkamertje voel ik me door die vogelgeluiden vrij en vol ruimte. En dat is, zeker nu er buitenshuis een besmettelijk gevaarlijk virus rondwaart, een kostbaar en ontspannend gevoel.
Onkruid
Wonderwel moest ik daarbij steeds maar aan paardenbloemen denken. Ik ben opgegroeid met twee tuinierende ouders, maar dan wel van het geordende soort. Met geknipte buxushaagjes en een gazon waar mijn moeder op haar knieën met een aardappelmesje het ongewenste onkruid uit stak. Ik heb hun hobby niet overgenomen maar ik weet wel hoe ik een paardenbloem moet herkennen, een van mijn moeders gazonverpesters. Vroeger fietste ik onderweg van mijn middelbare school langs de akkers en velden en soms stapte ik af om een veldboeketje te plukken voor haar. Dat dan in een vaasje op het aanrecht mocht staan. Ik denk dat ik daar zelden een paardenbloem in opnam, dat was immers onkruid. Maar zeker wel korenbloemen, wat lijnzaad en van die boterbloem-achtigen op lange stelen waarvan ik de naam niet weet. Met die vogelgeluiden op de achtergrond en met een vrij gevoel vulde ik mijn tekenpapier nu echter juist met paardenbloemen in een cirkel. Lekker niet op uitgemeten afstand van elkaar en met zaadjes vrijelijk wegvliegend in de wind door de grote blauwe lucht. Zo kreeg ik in het voorjaar opgesloten in huis door het coronavirus in dat hele kleine kamertje op zolder toch de wind in het hoofd.
In iets gewijzigde versie is dit verhaal verschenen in het blad ‘Mandala’, najaar 2020.