Jeugd

Alhoewel ik al jaren in Gouda woon blijf ik me Brabander voelen. Ik kom oorspronkelijk uit Kaatsheuvel. Handig is dat je zelden hoeft uit te leggen waar dat ligt. Bij de Efteling, inderdaad. Mijn vader speelde er als kind, toen het nog het speeltuintje van de paters was. Mijn ouders hebben er elkaar leren kennen in het restaurant bij de toenmalige roeivijver. In de tuin van mijn ouderlijk huis kon je bij de juiste wind de omroeper horen melden welk verdwaald kind kon worden opgehaald bij de EHBO-post in de speeltuin. Mijn moeder was lid van de tennisclub en de tennisbanen lagen helemaal ingebouwd in de steeds groter wordende Efteling. In die tijd hadden wij thuis daarom een sleutel van een achterdeurtje. Als kind mocht ik mee als mijn moeder vroeg ging tennissen en dan liep je ‘s morgens ver voor openingstijd door een leeg Sprookjesbos. Heel bijzonder.

Ik heb er leren zwemmen in het openluchtzwembad. Toen mijn ouders jong waren had je daar nog een mannen- en vrouwenkant. In mijn jeugd kon je beide kanten op. Ik ben er destijds van de hoge duikplank gevallen, op de stenen. Ik was te bang om van die verschrikkelijk grote hoogte het water in te springen en was via de trap weer naar beneden aan het klimmen maar gleed uit. Nee, gelukkig niets gebroken, slechts geschaafd. Waar dat zwembad was, staan nu de Python en de Schipschommel. Ook de tennisbanen zijn al lang geleden verwijderd. En de lange rijen die vroeger voor de stoomcarrousel stonden staan nu voor veel heftiger attracties.

Stoomcarrousel

De Efteling van nu is mij vreemd geworden. Maar die Efteling van vroeger zit nog in me. Met al die sprookjesachtige, fantasierijke vormen. De tekening die ik laatst maakte zou er zomaar ergens aan de muur kunnen hangen. Die kleuren geel en blauw kom je ook tegen in de tekeningen van Anton Pieck, oorspronkelijk vormgever van het Sprookjesbos. De tekening is voor mij onlosmakelijk verbonden met mijn jeugd. Luchtig, licht, vol beweging en sprookjesachtig. Maar met een wat donkere achtergrond, sprookjes hebben immers ook een slechterik nodig. In mijn geval was dat mijn jeugdreuma. Want het kasteel van Doornroosje kon ik na mijn tiende jaar niet meer beklimmen en in de rij staan voor een attractie kon ik ook niet omdat mijn aangetaste knieën dat niet meer aankonden. De Stoomcarrousel werd daarom een haast onbereikbare bestemming.

Ik kom er zelden meer. Mijn ouders zijn beiden overleden, het ouderlijk huis is verkocht. Het Sprookjesbos is deels gereorganiseerd en ik ken er niet meer de weg. Bovendien houd ik niet van achtbanen en in deze coronatijd begeef ik me liever niet tussen grote groepen mensen. Maar de zeldzame keren dat we gaan, wil ik steevast in de Stoomcarrousel. En ik krijg er even dat fijne onbezorgde gevoel van vroeger.


(juni 2020, in iets gewijzigde vorm gepubliceerd in het blad Mandala, nr 132 2020)