Net toen in het voorjaar de kranten vol stonden over de ‘Coöperatie Laatste Wil’ die een dodelijk middel verschafte aan wie maar wilde, zaten mijn vader, zijn huisarts, mijn broer en ik midden in de gesprekken over euthanasie. Mijn vader werd ongerust van al die publiciteit over het onderwerp en sprak het vermoeden uit dat euthanasiemiddelen misschien wel uit de markt zouden worden gehaald. Ik kon hem geruststellen. We gingen allemaal ons best doen om voor hem euthanasie mogelijk te maken.
Euthanasie
Mijn vader had de diagnose dementie. Hij was de laatste van 11 broers en zussen van wie er een flink aantal vanwege juist die ziekte verbaal of fysiek agressief, of heel angstig waren geworden. Mijn moeder was in de laatste twee jaren van haar leven vanwege eenzelfde aandoening langzaam veranderd van een actieve vrouw in een klein stil vogeltje. Al jaren was het voor familie en vrienden duidelijk dat mijn vader niet wilde dat hem iets soortgelijks zou overkomen. Ik ben het helemaal eens met het concept euthanasie, dat je als mens over je eigen leven én dood moet kunnen beslissen. Maar toen bij mijn vader die diagnose dementie werd gesteld en ik besefte wat dat voor gevolgen kon hebben, kreeg ik van die werkelijkheid toch een grote knoop in mijn maag.
Mijn broer en ik stelden extra zorg voor. Kant en klare maaltijden, pa? Boodschappenservice? Meer hulp in huis of iemand die misschien regelmatig bij je op bezoek komt? Over verhuizen naar een aanleunwoning of uiteindelijk een verpleeghuis hoefden we niet eens te beginnen. Enkel tussen zes planken wilde hij zijn eigen huis verlaten. De wijkverpleegkundige die hem dagelijks met zijn oogdruppels en medicatie kwam helpen was welkom maar dat vond hij al wat lastig. We hebben geduwd en getrokken om mijn vader tot het aanvaarden van meer hulp te bewegen maar hij week niet. Af en toe haalde hij in onze gesprekken erover de woorden euthanasie en dementie door elkaar, wat soms bijzondere zinnen opleverde. “Ik heb euthanasie” zei mijn vader dan en in zijn gedachten was dat ook zo. Die twee begrippen waren voor hem al jaren onlosmakelijk met elkaar verweven. Extra zorg in huis, om symptomen te verzachten, speelde voor hem daarbij gewoon geen rol van betekenis, en wees hij daarom ook af.
Dementie
Al ruim vóór die gevreesde diagnose ging hij vaak naar het ziekenhuis voor diverse onderzoeken. Zijn ogen gingen achteruit, hij hoestte nogal en had bloeddrukproblemen. Mijn broer en schoonzus begeleidden hem hierbij. Ze maakten de afspraken, reden hem erheen en bleven bij de gesprekken. Maar mijn vader mopperde veel op de diverse artsen en op het medisch personeel in het ziekenhuis. Zeker toen er onderzoeken werden gedaan over zijn vergeetachtigheid. Als oud-boekhouder die uitblonk in hoofdrekenen lachte hij om de opdracht om van 100 naar nul terug te tellen in stappen van 7. De vraag om enkele dieren te noemen vond hij eveneens belachelijk. Hij beweerde bij hoog en bij laag dat de artsen eigenlijk alleen met mijn broer of schoonzus óver hem praatten en er nooit iemand iets tegen hem zei. Ik ben één keer mee geweest, naar de oogarts. En heb toen zelf kunnen constateren dat daar niets van klopte. Waarom dan die perceptie van mijn vader?
Ik denk zelf dat die antwoorden op de vraag wat hem mankeerde van al die verschillende artsen in het ziekenhuis niet waren wat mijn vader vreesde en ook verwachtte te horen. Pas toen de geriater de diagnose dementie stelde kon hij wat waardering opbrengen, pas toen voelde hij zich gehoord en gezien. Twee jaar daarvoor had de geriater hem verteld dat de hersenscans er prima uitzagen voor iemand van zijn leeftijd, maar dat maakte bij hem geen indruk. Dat klassificeerde hij als “geen uitslag”. Pas met die ene lang gevreesde diagnose was hij….ja wat…tevreden?…..gerustgesteld?…..Geloof het of niet maar de eerste weken na die diagnose was mijn vader een soort van uitgelaten, vrolijk zelfs. Was de diagnose dementie tijdelijk beter te verteren dan de lang ervaren angst ervoor? Die stemming hield echter niet lang aan.
Beslissing
Pa raakte zijn sleutels kwijt, kon opeens niet meer tellen. Maar steeds bleef hij zonder twijfel en duidelijk over zijn standpunt: “Ik wil niet verder dementeren. Ik heb een goed leven gehad en dat is wat mij betreft nu klaar.” Hij gaf instructies wie wat moest krijgen na zijn overlijden. Stelde de lijst samen van mensen aan wie een rouwkaart moest worden gestuurd en droeg de financiën over. Nam afscheid van vrienden. En had gesprekken met een psychiater, een SCENarts (de tweede, onafhankelijke arts) en zijn huisarts. En die konden allen akkoord gaan met zijn wens.
Zelf zou ik in deze situatie misschien niet deze keuze maken. Ik wilde ook niet dat hij doodging, ik wilde hem graag nog jaren bij me houden, die af en toe mopperende maar lieve vader. Maar mijn antwoord op zijn vraag wat ik van zijn beslissing vond, was dat het er niet over ging hoe ik erover dacht. Het ging over zijn wens in zijn situatie. Toen ik zei dat ik hem ’t allerliefst gewoon zou houden zoals hij nu was hebben we samen gehuild. Omdat we allebei wisten dat dat niet kon. Want naast dat hij zijn sleutels, zijn portemonnee en de namen van zijn naasten kwijtraakte, raakte hij ook zichzelf kwijt. Wat hij als zijn kern zag, hard maar met plezier werken in de tuin of de financiën bijhouden voor vrijwilligersorganisaties, zelfstandig en op zijn eigen voorwaarden leven, in zijn eigen huis, dat ging niet meer. Daar trok hij zijn grens.
Zijn wens
Waar mijn vader zich steevast voor verontschuldigde in de diverse gesprekken met zijn arts, voorafgaande aan de euthanasie, was dat zijn verzoek zo inging tegen haar beroep. Als arts moet je toch mensen beter maken, merkte hij dan op. Waarop zij steevast zei dat dat waar was, maar dat haar beroep meer was dan dat. Zij was er om hem te helpen. En als het zijn wens was om zo te sterven, hielp ze hem daarmee. De laatste dagen brachten pa en de familie door met elkaar. We lachten, huilden, bekeken oude fotoboeken, luisterden naar oude verhalen en aten samen. Op die bewuste vrijdag kwam de huisarts om half één de infuusnaald aanbrengen. Daarna ging ze weer naar huis. Om drie uur kwam ze terug en heeft ze via een infuus een slaapmiddel en vervolgens een sterke spierverslapper ingespoten. De huisarts vroeg hem bij elke stap in het proces en bij elke medische handeling of hij dit echt wilde. Hij had geen twijfel, was kalm en vastberaden. Hij stierf geheel volgens zijn wens en op zijn voorwaarden.
Mijn broer en ik hebben hem een week later tussen die zes planken het huis uitgedragen.
Naar de volgende blog: Schoon.
Deze blog verscheen bij het GHZ op 29-6-2018